Over engelen

Uw witte gewaden zijn u afgenomen,
en uw vleugels en zelfs uw bestaan,
ik echter geloof in u,
Boodschappers.

Daar waar de wereld binnenstebuiten is gekeerd,
een zwaar weefsel, geborduurd met sterren en dieren,
wandelt u en inspecteert de steken die de waarheid zeggen.

U verblijft hier kort, ik denk,
in de vroege ochtendstond, als de hemel schoon is,

In een melodie die door een vogel wordt herhaald
of in de geur van appels tegen de avond,
wanneer het licht de boomgaarden betovert.

Men zegt dat iemand u verzonnen heeft,
maar mij overtuigt dat niet,
want de mensen hebben ook zichzelf verzonnen.

Uw stem- dat is wel een bewijs,
want het is ontwijfelbaar de stem van stralende wezens,
licht, gevleugeld (waarom ook niet?),
met bliksem omgord.

Ik heb menigmaal die stem gehoord terwijl ik sliep
en, wat meer verwonderlijk is, ik begreep min of meer
zijn bevel of roep in een bovenaardse taal:
het is dadelijk dag,
weer dag,
doe wat je kunt.

Czeslaw Milosz

Uit: 'Gedichten', vertaling Gerard Rasch, uitgeverij Atlas 2003

 

 

(terug)